1. Indien de betrokken poortwachter in de loop van de procedure uit hoofde van artikel 18 toezeggingen doet met betrekking tot de betrokken kernplatformdiensten om de naleving van de verplichtingen van de artikelen 5, 6 en 7 te waarborgen, kan de Commissie een uitvoeringshandeling vaststellen waarbij die toezeggingen bindend worden gemaakt voor die poortwachter en verklaren dat er geen verdere gronden voor optreden zijn. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.
2. De Commissie kan, op verzoek of op eigen initiatief, bij besluit de betrokken procedure heropenen indien:
a) | er zich een materiële wijziging heeft voorgedaan in de feiten waarop het besluit berust; |
b) | de betrokken poortwachter in strijd met de door hem gedane toezeggingen handelt; |
c) | het besluit berust op onvolledige, onjuiste of misleidende informatie die door de partijen is verstrekt; |
d) | de toezeggingen niet doeltreffend zijn. |
3. Indien de Commissie van oordeel is dat de door de betrokken poortwachter ingediende toezeggingen niet kunnen garanderen dat de verplichtingen van de artikelen 5, 6 en 7 daadwerkelijk worden nageleefd, licht zij in het besluit tot afsluiting van de desbetreffende procedure toe waarom zij die toezeggingen niet bindend heeft gemaakt.